Wat is gunstig weidevogelbeheer?

Wat zou het ideale landschap zijn voor weidevogels? Welk beheer prevaleert de Grutto of de Kemphaan en wat moeten we doen deze situatie zo snel mogelijk te bereiken?
Een moeilijk vraagstuk dat de gemoederen in den lande momenteel goed bezig houdt!

 

Vroeger (was alles beter)


Veel oudere vogelwachters denken met weemoed terug aan de talrijke slootjes

Vooropgesteld moet helaas worden dat de ideale situatie simpelweg niet meer bereikt kán worden.
Er zijn zowaar geen ingewikkelde studies nodig om de ideale situatie voor weidevogels te benoemen. Daarvoor kunnen we immers teruggrijpen in de tijd en analyseren onder welke omstandigheden de weidevogels waar het beste gedijden. Al snel zal de uitkomst zijn dat daarvoor kleinschalig, nat en kruidenrijk polderlandschap als meest ideaal in beeld komt. Boerenland zoals we dat feitelijk kenden halverwege de vorige eeuw. Veel oudere vogelwachters denken met weemoed terug aan de talrijke slootjes, greppels en de hier en daar onder water gelopen landerijen. Verder het gebruik van de sleep in het vroege voorjaar, het herhaaldelijk aanwenden van ruige stalmest, een trekker(tje) die normaal op de weg kon rijden en een enkelvoudige cyclo-maaier die op zijn vroegst halverwege de maand mei kwam opdagen. Ronduit ideaal voor weidevogels want bodemleven, insectenaanbod en optimaal vluchtbiotoop was, dankzij dit boerengebruik, automatisch gewaarborgd. Tegelijk ook nostalgische beelden. Want het is natuurlijk ronduit naïef om te denken dat dit type landschap annex beheer ooit terug komt.

Toch moeten we onze hoop op betere tijden, denk ik, koesteren. Want steeds meer beleidsmakers zien het belang in van het voorkomen van de teloorgang van weidevogels annex ecologisch waardevol landschap. Er wordt geld vrij gemaakt voor gepast beheer. Er is een toenemende belangstelling voor biologische zuivel en dat geeft de burger toch weer (wat) moed.

 

Actueel


Toen de harmonie tussen boer en weidevogel nog optimaal was.

De afgelopen jaren is er letterlijk en figuurlijk veel gebeurd in De Dulf. De Dulf is een weidegebied tussen Nijbeets, Tijnje en de A7. Ons onderzoeksproject daar startte in 1999. De al jaren ingezette trend van afname van weidevogels zette zich tijdens ons project zodanig voort, dat er in 2005 moest worden besloten om af te zien van verdere (feitelijke) actie. Het aantal broedvogels was op een dusdanig laag peil beland dat representatief onderzoek niet langer zinvol was. Tegelijk is echter een intensieve samenwerking met Staatsbosbeheer op gang gekomen om er samen alles aan te doen het tij te keren.
Een ongelooflijk moeizame weg maar ook hier geldt dat hoop doet leven. Op dit moment zijn we zo ver dat er al een paar jaar (beperkte) financiële (rijks)middelen zijn vrijgekomen voor het achterstallig onderhoud van de landerijen. Jack Schuurs van Menork is als vrijwilliger enkele uren per week werkzaam bij Staatsbosbeheer. Zodoende kunnen er, onder andere dankzij zijn kennis van de Dulf, gerichte acties worden uitgevoerd om het leven voor weidevogels aangenamer te maken.
Diegene die het zandpad langs de Dulf wel eens bewandelt, zal het niet zijn ontgaan dat er vele bomen en struiken zijn verwijderd en dat er vele ruige vegetatie, vooral in en langs de slootjes, is weggehaald. Ook zijn er hier en daar greppels en dammen in ere hersteld. Uiteindelijk doel is om de landerijen goed bereikbaar te maken voor de pachtende agrariër opdat beperkt en gericht boerenbeheer soelaas kan bieden voor duurzaam behoud van geschikt leefgebied voor weidevogels.
Er is daarom ook veel overleg nodig met de pachters. Uiteindelijk blijkt dat wanneer er een goede harmonie is tussen pachter, vogelbeschermer en verpachter er een win-win situatie kan ontstaan.
De boer kan soms eerder maaien en kan mest aanwenden terwijl de weidevogel profiteert van greppels en van kale landerijen met een vruchtbare bodem! Natuurlijk brengt tijdens het broedseizoen, elke ingreep van een boer ook risico’s met zich mee maar wanneer dat zorgvuldig en met beleid gebeurt, staat dat gegeven in geen verhouding tot de opbrengst! Daarvoor kunnen we dus simpelweg de situatie van halverwege de vorige eeuw in gedachten roepen toen de harmonie tussen boer en weidevogel dusdanig optimaal was dat, ondanks het feitelijke boerenwerk, een recordaantal (broedende) weidevogels kon worden bereikt!
Niet in de laatste plaats is er aandacht voor het waterpeil. Ingewikkeld omdat het peil al jaren wordt beïnvloed door intensieve landbouw in de omgeving en natuurlijke kwel is verdwenen. Maar toch kan er wat worden bereikt door de percelen qua structuur enigszins te herstellen en percelen hier en daar te isoleren door polderdijkjes.
Het herstel heeft zowaar al vruchten afgeworpen. Om in de woorden van Tette Hofstra (een boer/nazorger aan de Janssenstichting grenzend aan de Dulf), te spreken: “ it die fan’t jier foar it earst wer wat tinken oan doetiids…, it libbe wer wat yn de Dulf !” .

 

Agrarisch natuurbeheer


Nazorg kan ook zonder eieren rapen

Iets waar Menork zijn hoop toch zeker niet op kan vestigen, is het alom geroemde Agrarisch Natuurbeheer. Althans voor wat betreft het stelsel voor de toewijzing van rijkssubsidies zoals dat al jaren wordt voorgestaan. Wij geloven weliswaar in ieders goede bedoelingen maar niet in het tegelijk dienen van God en de mammon. Er moeten in onze beleving nu fundamentele keuzes worden gemaakt, willen we enig herstel van weidevogelpopulaties daadwerkelijk bereiken. Het is daarom dat er in de zomer van 2009 ook door Menork is geprotesteerd bij het provinciale bestuur toen het concept Natuurbeheersplan 2009 aan inspraak onderhevig was.
Er is de afgelopen decennia veel geïnvesteerd in het verwerven van landbouwgrond ten behoeve van natuurontwikkeling. Daarna overgelaten aan Fryske Gea, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Deze organisaties hebben er voor de weidevogels weinig van terecht gebracht (een enkele positieve uitzondering daargelaten). Geen menskracht, geen kennis, geen geld. Vooral deze aspecten komen in de nota niet tot oplossingen.
Agrarisch Natuurbeheer (door intensieve boerenbedrijven) is nog steeds een peiler terwijl zo langzamerhand toch duidelijk zou moeten zijn dat deze strategie kansloos is. Agrarische belangen en behoeften druisen teveel in tegen belangen van natuur en weidevogels. Nog los van de wetenschap dat het huidige agrarische cultuurlandschap ecologisch volstrekt oninteressant is geworden.
Het geld zou nagenoeg volledig ingezet moeten worden om de natuurbeschermings­organisaties menskracht, kennis en middelen voor gebiedsherstel te bieden. Daarmee worden talrijke weidevogelterreinen met werkelijke (ecologische) potenties daadwerkelijk en ten volle aangewend.
Wat nu gebeurt is dat beide (boer en natuur) ‘wat’ krijgen maar (zeker voor natuur) dusdanig beperkt dat beide er niks van (kunnen en vaak ook willen) maken. Agrarisch natuurbeheer zou zich uitsluitend moeten richten op specifieke (biologische) bedrijven die natuur mede als oprechte (economische) doelstelling hebben.

 

Natura 2000

In Nederland is in Europees verband relatief een flink aantal gebieden aangewezen als Natura 2000 gebied. Natura 2000 is bedoeld om waardevolle natuurterreinen, veelal de (voormalige) habitat en/of vogelrichtlijn­gebieden, in Europees verband, aan te wijzen als (juridische) beschermingszone.
Ook polder De Dulf, als onderdeel van het gebied Van Oordts Mersken, heeft deze (ontwerp) status verworven. In de ontwerp aanwijzing van de rijksoverheid staat letterlijk het volgende vermeld.
“Van Oordt's Mersken ligt in de benedenloop van de Boorne (of Koningsdiep) op de overgang van zandgronden naar laagveen en op de overgang van de laterale gradiënt van het beekdal. Het terrein kent een kleinschalige afwisseling van diverse typen grasland en moerassen. Het gebied is vooral van belang vanwege de aanwezige blauwgraslanden, daarnaast komen Dotterbloemhooilanden en Grote zeggenvegetaties voor. Het laagste deel is een belangrijke ganzenpleisterplaats. Van enig belang als broedgebied voor soorten van kruidenrijke graslanden (Paapje)”.
Een in onze beleving veel te statische omschrijving voor een gebied dat bestaat uit meerder habitat. De Dulf wordt juist gekenmerkt door extensieve veenweide. Het Terwispeler schar en het gebied Rome ten noorden van het Koningsdiep worden nagenoeg volledig gedekt door de geformuleerde doelstellingen. In onze ogen dreigt het levensgrote gevaar dat met dit beleid De Dulf ondergeschikt wordt aan deze (theoretische) doelstelling waardoor gericht beheer voor weidevogels in veenweide geen (bureaucratisch) uitgangspunt zal zijn. Sterker nog, het gevaar dreigt dat boerenwerk (aanwenden mest, vroeger maaien etc) niet toegestaan kan worden omdat het in strijd is met de beleidsrichtlijn. Laat staan dat er middelen voor beschikbaar komen.
Daarom hebben we bij de inspraak gepleit voor meer variabel beheer dat mogelijk moet worden gemaakt door het vaststellen van beleidsuitgangspunten op basis van drie habitatcomponenten. Westelijk (de Dulf) (1) als veenweide primair geschikt voor weidevogels, de kern (oostelijk van de rijksweg A7) als moeras annex petgaten (2) en de (noord)oostelijke component voor schrale heide, dottervelden en blauwgras (3). Met deze aanname wordt meer recht gedaan aan het feitelijke karakter van het totale gebied.

 

De toekomst

De komende jaren zullen we ons blijven inzetten voor gepast weidevogelbeheer in de Dulf. Het spreekt voor zich dat de inzet van vooral de pachters (de boeren) onontbeerlijk is en dat Staatsbosbeheer er ook alles aan gelegen moet zijn om dit gebied met zoveel potenties ook daadwerkelijk voor de huisvesting van weidevogels aan te wenden. Daarbij zullen wij voortdurend onze kennis (op papier, bij juridische procedures, op kantoor etc) inbrengen en daar waar mogelijk ook feitelijk (klepelen, maaien, nesten markeren etc) de helpende hand bieden. Maar onze inbreng zal altijd beperkt zijn: er is voor deze problematiek simpelweg bezieling nodig vanwege de terrein­eigenaar/beheerder en pachters moeten volop mee willen werken aan de primaire natuurdoelstelling.
Als we allen de schouders er onder zouden zetten, is het ideale leefgebied voor weidevogels mogelijk toch weer dichter bij dan je soms zou denken…

 

Is predatie de oorzaak van teloorgang Kievit?

Een pikant onderwerp: predatie. Pikant omdat het voor velen al meteen een emotionele lading krijgt (de swartrokken, de foksen, dy smarge ielreagers, de mûzebiters alias dy grutte rôffûgels wêr’t fierstenste folle fan komme...etc). Hoeveel (van u) zijn er niet van overtuigd dat wanneer we de strijd aangaan met predatoren, het uiteindelijk met de kievit en grutto wel weer goed zal komen... In dit artikel durf ik te beweren dat het uitroeien van predatoren slechts een vorm van symptoombestrijding is en zo goed als niks oplost voor de weidevogel­problematiek. Alvorens tot die gedurfde uitleg te komen, is het goed om eens op een rij te zetten wat predatoren nu eigenlijk zijn, welke hun rol is en welke strategieën er(tegen) bekend zijn. En als predatoren dan niet de oorzaak zijn, hoe moeten we dan dit varkentje wel wassen?

 

Wat zijn predatoren?

Om die vraag te beantwoorden, vind ik de (hierna schuingedrukte) uitleg van de veelomvattende Wikipedia (internet) aansprekend. Er is sprake van predatie als een organisme een ander soort organisme, het prooidier, vangt, doodt en opeet. Onder predatoren verstaan wij echter ook eirovers en ook parasitisme wordt soms onder die noemer geflapt. Predatoren worden ook roofdieren genoemd. Een veel voorkomend misverstand over predatie is dat dit schadelijk zou zijn voor de aantallen van het prooidier. In een gezond milieu is het aantal jongen dat voortgebracht wordt hoger dan zonder predatie. En in een ziek geworden milieu zal predatie leiden tot het wegvallen van prooidieren die het (conditioneel) feitelijk niet meer kunnen bolwerken en letterlijk ten prooi vallen aan (een toenemend aantal) predators. Met uiteindelijk gevolg dat ook de predatoren (deels) zullen verdwijnen wanneer hun bestaan afhangt van de zieke prooidieren en het zieke/verstoorde milieu voor hen geen alternatieven meer kan bieden. Afhankelijk van de aard van de ecologische verstoring, zullen bepaalde (bijvoorbeeld exotische) diersoorten mogelijk wel kunnen overleven.

 

Draagkrachtstrategie

Ook deze term wil ik graag aan de hand van Wikipedia toelichten. Draagkrachtstrategen of K-strategen zijn soorten die de dichtheid (aantal dieren) voortdurend dicht bij de draagkracht van het terrein houden, waarbij ze optimaal gebruik maken van voedsel en ruimte om uitsterven te voorkomen. Door natuurlijke selectie (predatie) zijn er twee richtingen mogelijk waarin een populatie zich kan ontwikkelen. Bij de r-strategie ligt het accent op snelle groei en veel nakomelingen (eenden maar ook kieviten zijn min of meer voorbeelden), bij de K-strategie ligt de nadruk op de draagkracht van het milieu (soortgenoten verbannen zoals vossen en buizerds dat doen is hiervan in feite al een voorbeeld). Kern van deze (kort gehouden) uitleg is dat predatie onderdeel is van het ecosysteem en dat het eten en gegeten worden (strategisch) onderdeel is van het kunnen voortbestaan van organismen waar de mens ook deel van uitmaakt. Een natuurlijk evenwicht wordt altijd gevonden omdat het een samenloop is van alle invloeden die op het (wel dan niet door mensen verstoorde) leefmilieu van toepassing is.

 

Zijn predatoren per definitie schadelijk?

Mijn verhaal begint erg theoretisch en abstract. Dat klopt ook en ik ga hier nog een paar regels mee door waarna ik mij ga richten op de predatie bij kieviten en wat concrete onderzoeksresultaten uit de la trek. Het is echter goed om eerst de moraal te herleiden want wanneer we predatie gaan zien als een neutraal natuurverschijnsel kan het immers zijn dat bepaalde emoties plaats maken voor meer inhoudelijke nuance. Dat we de realiteit van eten en gegeten worden goed onder ogen gaan zien. In de uitleg hiervoor werd geconcludeerd dat in een gezond milieu het aantal jongen dat voortgebracht wordt hoger is dan zonder predatie. De weg naar de realiteit wordt hiermee geopend! Want je mag dus inderdaad concluderen dat we het aan de swartrokken, de ielreagers, de foksen en niet in de laatste plaats aan onszelf te danken hebben dat we elk jaar zoveel kievitseieren vinden. En dat het waarachtig gebeurt dat meerdere nesten van één en hetzelfde broedpaar uitkomen. Én we mogen inderdaad op grond van de gegeven uitleg concluderen dat slechts in een (voor de soort) topfit habitat (de leefomgeving) bijbehorende populaties een (ogenschijnlijk) zorgeloos bestaan kunnen opbouwen.
En laat dat vereiste habitat nou net zijn wat er aan mankeert in onze grazige weilanden.
Kortom, het wordt nu tijd om concreter te worden. De angel is uit dit artikel, nu we weten dat predatie volstrekt normaal is en pas voor problemen gaat zorgen als het leefmilieu van de prooidieren (ernstig) is aangetast.

 

Is predatie de oorzaak van de teloorgang?

Hoewel die vraag eigenlijk al in abstracte zin is beantwoord, gaan we deze voor de kievit ook wat meer concreet beantwoorden. De lezer is nu immers bereid gevonden om zich inhoudelijk te laten voorlichten nu de vooroordelen over predatoren zijn weggenomen. Zeker nu ook nog eens wordt beweerd dat de predatoren juist zorgen voor meer nakomelingen bij de kievit! Allereerst wil ik het recente onderzoek dat SOVON deed met nestcamera’s en zenders uit de kast halen. Temeer omdat het ook in onze omgeving (Langezwaag en de Lange Ripen bij de Tijnje) is verricht. De onderzoekers concludeerden dat veel legsels en kuikens verloren gaan door predatie. Op zich dus niets nieuws, ware het niet dat men tegelijk ontdekte dat geen enkel roofdier zo sterk domineerde dat het de levenskansen voor de kievit (en andere weidevogels) één op één zou bedreigen. Bij de kievit worden nesten veel minder vaak geplunderd door zwarte kraaien dan we dachten en komen er vooral in de nachtelijke uren vaak bodempredators, meestal marterachtigen, schade aanrichten. Kievitskuikens gaan relatief veel verloren door de aanwezigheid van een blauwe reiger, ooievaar of een buizerd. Wat tevens opviel bij dit onderzoek was dat het ene jaar het andere niet is en de predatiedruk per gebied erg wisselt maar nooit evenredig. Ook de ogenschijnlijke aanwezigheid van bepaalde predatoren klopte niet altijd met de feitelijke resultaten. Met andere woorden de aanwezigheid van veel zwarte kraaien leidde niet tot (meer) predatie door zwarte kraaien. Een andere conclusie dus dan dat je zo (letterlijk) op het oog zou denken.

 

Predatiedruk

In de jaren negentig volgden Jack Schuurs en ik 1000 geringde kievitsjongen op boerenland te Roodkerk. Het gebied was uitstekend geschikt voor weidevogels. Dat kwam omdat de relatief natte weilanden op (toen nog min of meer) gepaste wijze agrarisch werden beheerd en er dagelijks letterlijk werd toegezien op de nesten. Bovendien werden er geen eieren geraapt waardoor de vogels meteen hun eerste legsel konden uitbroeden. Dat de eerste legsels bepaald geen windeieren bevatten, bleek niet alleen uit ons onderzoek. Ook het SOVON predatie onderzoek wijst uit dat vroege legsels kansrijker zijn. En de verklaring vonden we ook! Ondanks voor ons gevoel (in bepaalde jaren enorm) grote verliezen werden meer jongen grootgebracht dan nodig was voor de instandhouding van de (lokale) populatie. Daarom is het, om predatiedruk te kunnen bevatten, van groot belang om de onderzoeks­resultaten van dit project tegen het licht te houden. Maar tegelijk is het van evident belang om juist ook de Dulf erbij te betrekken want kloppen onze bevindingen dan ook in een omgekeerde situatie? Wanneer het niet goed gaat, is dan de predator de oorzaak?

 

Kansloos

Om met dit laatste eens te beginnen: Ja en nee. Ja, omdat ze inderdaad de legsels of kuikens plunderen en ‘nee’ omdat de vogels zich niet (meer) bevonden in een topfit milieu en dus als het ware bij voorbaat kansloos zijn op duurzame handhaving van de eigen populatie.
Het SOVON onderzoek is in mijn beleving wat blijven hangen in het sec onderzoeken van de predatie, al concludeerde men wel dat de conditie van het kuiken een grote rol speelde bij de kansen op predatie. En omdat dat meteen ook de kern van de zaak is, is het van minder belang wie uiteindelijk de eieren van de futloze (ouder)vogels opeet of het zieke kuiken achter de knopen werkt. We moeten dus op zoek naar de bron: een topfit leefmilieu met inherent daaraan topfitte (bij dat leefmilieu behorende) populatie(s). Een populatie die een stoot van een ezel kan verdragen en zich zo snel kan voorplanten dat predatoren ‘kansloos’ zijn om de populatie te doen reduceren.

 

Roodkerk

In Roodkerk kwam de zwarte kraai zeer talrijk voor. Zo talrijk dat ook wij eens in de fout gingen en hem gedurende één dag lieten bejagen. Dat nooit weer maar dat terzijde. De vos liet letterlijk zijn sporen na, ook vonden we op een dag een prachtig volwassen exemplaar nog vers dood in de kern van het gebied. En de hermelijn en wezel willen Jack en ik het eigenlijk liever even niet over hebben. En waarom niet, nou omdat we daarmee ook al een keer in de fout gingen. Een hermelijn had het zo gemunt op de nesten van een vogelrijk perceel dat we een val hadden bedacht die nog werkte ook (..). Zinloos geweld mag je het noemen want de nesten gingen, net als in het SOVON onderzoek ook al werd geconstateerd, toch allemaal verloren. Opvallend en deels verklaarbaar was dat tijdens het onderzoek de oneven jaren ongelooflijk slecht uitpakten en dat de even jaren eigenlijk ongelooflijk goed uitpakten. Deels verklaarbaar omdat de (voedsel) omstandigheden in de oneven jaren slecht waren. Door aanhoudende droogte was de bovengrond uitgemergeld en bodemleven dus onbereikbaar geworden voor de kievit. (In dit verband moet gemeld worden dat ook in Roodkerk de diepontwatering annex ruilverkavelingen toen al een rol begon te spelen.)
De broedvogels kwamen daardoor in de problemen met als gevolg, ...jawel predatie. Tegenover de slechte jaren stonden de prima (even) jaren. De jaren waarin alles goed ging en kieviten er bijna stuk voor stuk in slaagden één of meer kuikens groot te brengen. Het was zelfs geen uitzondering dat een paartje vier kuikens vliegvlug kreeg. Ook die nesten waar onze voetsporen bijna dagelijks bij langs gingen. De omstandigheden waren ronduit ideaal. Zowel de predatoren als de kieviten kwamen volop aan hun trekken! Toen gingen ons als het ware de ogen open. Wanneer het leefmilieu zich in optima forma bevindt, komt het met de bij dat leefgebied behorende soorten automatisch wel goed. Alle aanwezige predatoren en al die menselijke voetsporen en geurzones ten spijt. Want die predatoren kunnen zich weliswaar een keertje extra verslikken aan een vet kuiken of een blauwglazig kievitseitje maar zullen zich uiteindelijk ook een jaar rond in het gebied moeten handhaven. En daarvoor is dus meer nodig dan dat extraatje eens per 2 jaar… Met andere woorden, ook in hun aanwezigheid zit een zekere structurele aanbodslogica. Ook het leefgebied van predators moet ideaal zijn, willen ze zich op zijn minst kunnen handhaven. Dat brengt ons meteen ook bij de Dulf. De laatste jaren verruigde het gebied. Door inklinking van de opgedroogde veenpercelen zorgde stilstaand regenwater voor verzuring. Andere delen verdroogden. Kortom het leefgebied verslechterde voor weidevogels. Predatoren als de vos, de buizerd en wellicht ook de hermelijn voelen zich meer thuis in de muizenrijke vegetatie. De kievit heeft het nog jaren geprobeerd maar het was (uiteraard) een ongelijke strijd tegen predatoren.
Zijn de predatoren dus de oorzaak? Ik hoop dat deze lezer tot dezelfde conclusie komt als ik.
En dat is feitelijk ook wat zich ‘gewoon’ afspeelt op het tegenwoordige boerenland. Alle nestbescherming ten spijt, het is geen ideaal biotoop meer voor weidevogels. Het is voor de vogelbeschermer dweilen met de kraan open want er wordt kost wat kost geprobeerd om een vogelsoort te binden aan habitat waar die al lang niet meer thuishoort. Op droge, eentonige niet begreppelde en voortdurende bewerkte bedrijfspercelen kunnen onze weidevogels niet voortbestaan en predatoren
hebben dus de teloorgang ook daar terecht doen inluiden.

 

Hoe moeten we dit varkentje wassen?

We komen terug bij het vorige artikel (Geaflecht 2009/2), op dat van beheer. De conclusie stond feitelijk al als een huis. Wanneer we terugdenken aan dat kleinschalig kruidenrijk landschap, de talrijke slootjes en de uitstekende harmonie tussen agrariër en weidevogel dan is predatie nu geen (politiek) onderwerp meer. Laat staan een oplossing voor de weidevogelproblematiek. We moeten ons louter gaan richten op een gezond leefmilieu voor weidevogels. En we kunnen daarbij niet volstaan met kleine leefgebiedjes die (ogenschijnlijk) nog wel geschikt zijn voor weidevogels. De (predatie)druk van buitenaf zal relatief te groot zijn.
Gelukkig dat het beheer in De Dulf en ook de Lange Ripen bij Nij Beets en de Tijnje nu geleidelijk is - en (hopelijk, mede afhankelijk van voldoende middelen) nog verder zal worden -aangepast. Dit omvangrijke leefgebied heeft volop potenties en kan er wellicht toe bijdragen dat er een voldoende gezond leefmilieu ontstaat waar weidevogels zich volop kunnen voortplanten om de eeuwig durende predatiedruk op natuurlijke wijze het hoofd te bieden.

 
Willem Bil / Verschenen in de Geaflecht van september 2009

« terug naar overzicht artikelen