Het is al jaren bekend dat er nog al wat dierlijke slachtoffers vallen op wegen langs en door natuurgebieden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de Compagnonsbossen te Ravenswoud en het Friese deel van het Fochteloërveen. De Meesterlokstraat in Ravenswoud wordt al vanaf 1994 vrij intensief onderzocht en leverde schokkende beelden op in zowel aantallen als soorten. Doordat er speciaal gelet wordt op verkeersslachtoffers hier, vallen ook steeds vaker de slachtoffers van andere wegen op. Ook een weg langs en door het Fochteloöerveen moest wel het een en ander opleveren. Hier wordt in alle jaren dat ik hier rond loop en fiets, geregeld dode reptielen gevonden. Daarnaast zijn er ook veel reptielen gevonden door Herman Feenstra en Grietje de Lange. Als deze gevonden aantallen jaarlijks bij elkaar opgeteld worden, moet het hier wel gaan om enkele tientallen/jaar. Het jaar 1999 zou het jaar worden waarin er meer duidelijkheid moest komen in het daadwerkelijk aantal slachtoffers, waarbij niet alleen de reptielen, maar ook de overige fauna-elementen zijn geteld (met uitzondering van insecten, wormen e.d.).
Vanaf 12 maart tot 18 oktober zijn er maar liefst 226 fietsronden uitgevoerd over de wegen van Ravenswoud en het Friese deel van het Fochteloërveen. De wegen werden ingedeeld in trajecten, waardoor de verschillende biotopen en slachtoffers met elkaar vergeleken konden worden. Omdat we vooral meer duidelijkheid wilden krijgen over het aantal reptielen dat hier het slachtoffer wordt, is er vooral tegen de avond een telling uitgevoerd. In nachten waarin veel regen viel, zijn er extra ronden gefietst in de ochtenduren. Dit i.v.m. de eventuele trek onder de amfibieën. Alle gevonden slachtoffers zijn gedetermineerd en in geval van gave vogels en slangen zijn er biometrische gegevens genomen en genoteerd. Na op naam en geslacht gebracht te zijn, werden de slachtoffers in de omringende terreinen geworpen, waardoor dubbeltellingen zijn uitgesloten. De gevonden reptielen, amfibieën en zoogdieren werden op landkaarten ingetekend. Deze inventarisatie is grotendeels samen met mijn vader Rommert Mulder uitgevoerd. Dit leverde het voordeel op, dat ook op dagen als ik verhinderd was, het onderzoek gewoon door kon gaan. Daarnaast kreeg ik aanvullende informatie van Herman Feenstra en medewerkers van Natuurmonumenten.
Het onderzochte gebied ligt in het uiterste zuidoosten van de provincie Friesland (atlasblok 12-51 en l2-4I) en is sterk aan veranderingen onderhevig. Het plaatsje Ravenswoud is ontstaan in de verveningperiode. Om hier het veen te exploiteren moesten er vele wijken en sloten gegraven worden om het veengebied droog te leggen. Later werden deze watergangen ook gebruikt voor het afvoeren van het product turf. Zo ligt hier nog steeds een wijkenpatroon, met een onderlinge afstand van 220 meter. Daarnaast zijn er nog enkele dwarswijken. Het verveende deel is grotendeels omgezet in landbouwgronden. Het deel wat minder geschikt was voor deze functie werd ingeplant met bomen. Hierdoor ontstond het productiebos "de Compagnonsbossen" met een oppervlakte van zo' n 250 hectare. Doordat dit gebied veel watergangen herbergt, is het ook een goed leefgebied voor de Ringslang.
Aansluitend aan de Compagnonsbossen vinden we het Fochtelooërveen. Dit gebied is een restant van een eens groot veengebied, met een oppervlakte van zo'n 10.000 hectare. Na de vervening bleef er zo'n 1700 hectare behouden als natuurgebied. Het Fochtelooërveen is een belangrijk gebied voor reptielen. We treffen hier de drie soorten slangen van Nederland aan in flinke aantallen. Het gebied heeft veel te lijden gehad van eutrofiëring en ontwatering. Grote delen van het gebied zijn hierdoor vergrast met het Pijpestrootje en vorming van nieuw veen blijft uit. In het uitgedroogde veen breidt de Berk zich uit naar de kern van het gebied.
Momenteel wordt er hard gewerkt aan herstel van het veengebied. Nieuwe kaden moeten het gebied nat houden. Rond het gebied zijn landbouwgronden aangekocht en teruggegeven aan de natuur. De reptielen hebben deze nieuwe leefgebieden ontdekt en vinden hier goede mogelijkheden om te zonnen en een belangrijke voedselbron in de vorm van de talrijke muizen. Helaas moeten ze om er te komen een weg oversteken, waarbij velen het leven moeten laten.
Na 226 keer in een seizoen de wegen afgefietst te hebben op zoek naar verkeersslachtoffers, is er een goed beeld gevormd van het effect van wegen door en langs natuurgebieden. Het aantal slachtoffers wat gevonden is, is zeer hoog. Ondanks de bijna dagelijkse tellingen, moet er toch vanuit gegaan worden dat het werkelijke aantal slachtoffers hoger moet zijn geweest. De meeste tellingen zijn in het begin van de avond uitgevoerd, omdat we vooral meer inzicht wilden hebben over het aantal reptielen dat hier de dood vindt. Zou er iedere ochtend geteld zijn, dan hadden we waarschijnlijk grotere aantallen amfibieën en vogels gehad. Deze diergroepen zijn respectievelijk in de nacht en ochtend actief. In deze laatste periode is er ook veel werkverkeer onder weg. Voor amfibieën werden er daarom ook extra ronden verricht na een regenachtige nacht. Op een dag kan er heel wat gebeuren, waardoor slachtoffers gemist worden. Zo kunnen we denken aan:
A. Slachtoffers kunnen al versleept of opgegeten zijn door predatoren. Zo waren er geregeld Zwarte kraaien aanwezig op de Fochteloërveenweg en vlogen Vlaamse gaaien regelmatig de Meesterlokstraat af voor een gemakkelijke hap. Ook is het denkbaar dat er 's nachts viervoetige predatoren de wegen afzoeken.
B. Vogels worden soms enkele meters weggeslingerd door een klap van een auto en komen zo terecht in de hoge vegetatie of struiklaag, waardoor ze gemist worden.
C. Dieren kunnen gewond geraakt zijn en daardoor de mogelijkheid hebben om weg te kruipen in de vegetatie of bosrand.
D. Slachtoffers kunnen ook gewoonweg gemist zijn, door wat voor reden dan ook. De zon scheen zo nu en dan vervelend in de ogen.
Hieronder volgt de besprekingen per diergroep.
De amfibieën vormen de grootste groep slachtoffers in dit onderzoek. Dit is ook niet zo verwonderlijk, omdat een waterrijk gebied nu eenmaal een goed habitat vormt voor deze beesten. In natte gebieden treft men voldoende voedsel aan in de vorm van insecten en zijn er voldoende plaatsen om hun eieren af te zetten Vooral kikkers en padden treffen we hier aan in een zeer groot aantal. Vooral de zachte winters van de afgelopen jaren hebben er voor gezorgd dat er weinig sterfte plaats vond. Dit is ook goed te zien aan de inventarisaties van de afgelopen jaren. Ook het langlopende onderzoek naar verkeersslachtoffers aan de Meesterlokstraat laat in de periode 1994-1999 een forse toename zien. Het aantal slachtoffers in deze periode was respectievelijk 34-39-27-75 en 105 exemplaren. Het jaar 1997 viel iets lager uit, doordat er toen minder intensief geteld is. Het totale aantal slachtoffers onder kikkers en padden kwam in 1999 uit op 130 exemplaren en vormt hiermee 45,1 procent van het geheel. Vooral het aantal kikkers is waarschijnlijk veel hoger geweest dan aangegeven. Dit heeft te maken met het dagdeel dat de tellingen plaats vonden. Kikkers (maar ook padden) verplaatsen zich vooral bij regenachtige nachten en kunnen, na platgereden te zijn, al gauw verdwijnen. Kikkers hebben in tegenstelling tot padden een zachte huid en bevatten meer vocht, waardoor ze na een paar keer overreden te zijn geweest, al geheel in stukken zijn gedeeld en zo gemakkelijk na een regenbui in de berm verdwijnen. Padden zijn, met hun taaie leerachtige huid, zelfs nog na enkele dagen terug te vinden op de weg, waarbij ze verankert liggen tussen de gritlaag.
De reptielen vormden een vijfde deel van het aantal slachtoffers. Naast de drie soorten slangen die Nederland rijk is, zijn er ook een aantal Levendbarende hagedissen gevonden. Zelfs de zeldzame Gladde slang kon in drie gevallen niet ontkomen aan de autobanden. In een geval werd een zonnende Gladde slang aangetroffen op het asfalt die nog net gered kon worden voor een naderende auto. Een van de slachtoffers werd gevonden op de Compagnonsweg, wat een nieuwe stip opleverde op de kaart van het voorkomen van deze soort.
Ringslangen kwamen we vooral tegen op de wegen in Ravenswoud, waarbij het vooral ging om juveniele beesten. Deze slangetjes kruipen voornamelijk in de tweede helft van augustus en de eerste week van september uit het ei. Na een tijdje rondgehangen te hebben op hun uitkomstplek, gaan ze op zoek naar een eigen leefgebied. Hierbij is de kans aanwezig dat ze een weg kruisen. Omdat slangen alleen actief zijn bij een weertype met een aangename temperatuur, konden er op dit soort dagen heel wat geraapt worden. Ook werd er in het verleden hier geregeld zonnende Ringslangen aangetroffen op het asfalt. Dit vooral in de late ochtenduren en het begin van de middag. Asfalt heeft namelijk een eigenschap om warmte vast te houden en weer af te geven, zodat de accu van de Ringslang, maar ook van de Adder, snel opgeladen kan worden. De gevonden juvenielen van de Ringslang in de laatste week van augustus en de eerste week van september hadden een lengte van 19 cm.
De gevonden beesten in de tweede en derde week van september hadden maar een lengte van 17 cm. In totaal zijn er 22 (sub)-adulte en 35 juvenielen van deze soort gevonden. Het aantal viel eerlijk gezegd tegen en ik denk dat 1999 niet het jaar was van de meeste slachtoffers. Zo trof ik rond Ravenswoud vorig jaar meer adulten aan. Hieronder waren toen verschillende vrouwtjes van rond de meter, die gevuld waren met eieren. Om deze stelling te kunnen verdedigen, moeten er meerdere jaren achtereen de wegen gevolgd worden. Adders zijn alleen aangetroffen op de Fochtelooërveenweg. In totaal 34 slachtoffers. Het grote merendeel bestond uit (sub)adulten. Aan dit traject vinden we aan de oostzijde het veengebied, wat sterk vergrast is met het Pijpestrootje en er is een dichte begroeiing aanwezig van opgeslagen Berken. De berm is aan weerskanten van de weg kruidenrijk, met daarnaast een rij Eiken en tussengroei van allerlei struiken en lagere bomen. Aan de westzijde treffen we open, ruige graslanden aan (Pitrus), die beheert worden als natuurgebied. Hier vinden vele diersoorten een nieuw leefgebied, waaronder ook muizen, die voor de Adder weer dienen als stapelvoedsel. Dit kan voor de Adder de reden zijn om massaal de weg over te steken. Verkeersslachtoffers onder de Adder, met een verdikking in het lichaam zijn onderzocht op eventuele prooidieren. Zo kwam er in drie gevallen een Veldmuis, in een geval een Aardmuis en in een geval 2 nestjongen van een niet nader vast te stellen muizensoort te voorschijn. Ook kan het dichtgroeien van de veenrand er voor zorgen dat er te veel zonnewarmte wordt tegengehouden. Op het einde van de ochtend valt deze rand al in de schaduw, waardoor Adders kunnen besluiten om de weg over te steken naar de graslanden, waar de zon dan wel volop aanwezig is. Het is bekend dat Adders met de zon meedraaien als hun zonplek in de schaduw valt. In de graslanden is geen dichte strooisellaag aanwezig, waar Adders bij naderend gevaar, slechte weersomstandigheden, of de nacht kunnen doorbrengen. Daardoor zijn ze genoodzaakt om heen en weer te pendelen. Dit wordt ook bevestigd door enkele waarnemingen van Adders die tegen de avond terugtrokken naar het veengebied.
Op traject 04 van de Fochteloërveenweg zijn maar vier Adders gevonden, waaronder twee adulten en twee juvenielen. Dit deel van de weg gaat dwars door het veengebied. Uit eerdere inventarisaties blijkt er aan weerskanten van de weg een goede adderpopulatie aanwezig te zijn. Toch zijn deze zeer plaatstrouw, gezien de weinige slachtoffers die hier vallen. Dit deel is lichter begroeid met Berken, waardoor er aan weerskanten meer zonmogelijkheden zijn. Ook voor de voedselvoorziening hoeven ze niet heen en weer te pendelen omdat de prooidierenstand aan weerskanten van de weg, waarschijnlijk gelijk is.
Traject 05 aan de Fochteloërveenweg levert ook nog eens vier (sub)-adulte beesten op, wat vrij veel is voor deze 300 meter. Aan de oostzijde vinden we een brede hoogopgaande boswal, met geen zon mogelijkheden. Aan de westzijde treffen we een bomenrij aan met dichte ondergroei. Daarachter bevinden zich graslanden, die niet al te intensief gebruikt worden en waar genoeg mogelijkheden zijn om als Adder te gaan zonnen. De meeste slachtoffers onder de reptielen zijn gevonden in de maanden juni t/m september.
Aan zoogdieren konden er 19 soorten op de lijst gezet worden. Zoals al eerder vermeld, hadden we dit jaar te maken met een zeer goed muizenjaar, wat ook goed naar voren komt in het verkeersslachtofferonderzoek. Maar liefst 38 van de 77 zoogdieren waren dan ook muizen (49,4%), waarvan alleen al 34,2 % gevonden werd op de Fochteloërveenweg. Daarnaast vonden ook nog eens twee beruchte muizenjagers de dood op dit traject. Het gaat hierbij om een Bunzing en een mannetje Wezel. Onder de grote zoogdieren, waarvan er in dit gebied maar een soort voorkomt, vielen ook nog al wat slachtoffers. In totaal zijn er negen Reeën gevonden, die te verdelen zijn in een bok, vijf geiten en twee kalveren. Dit zijn alleen de aantallen die door mijzelf en medewerkers van Natuurmonumenten zijn gevonden. Daarnaast zullen er ongetwijfeld nog exemplaren aangemeld zijn bij de plaatselijke politie, maar dus niet opgenomen in dit verslag. Een Reegeit met twee kalveren verbleven het gehele seizoen in een eikenperceel aan de Meesterlokstraat. Beide kalveren hebben geen lang leven gehad en werden dood aangetroffen langs de weg op respectievelijk 8 juli en 11 oktober. De meeste slachtoffers onder de zoogdieren vielen in de maanden juli t/m september (67,6%)-
Het aantal slachtoffers onder de vogels besloeg een vijfde deel van het geheel, oftewel 105 exemplaren. Dit getal zal zeer waarschijnlijk hoger uitgevallen zijn als er ook iedere morgen een telling was uitgevoerd. Vogels zijn het actiefst in het broedseizoen, waarbij ze druk doende zijn met het verdedigen van een territorium en het verzorgen van hun nakomelingen. Het is dan ook niet vreemd dat er in de maanden april t/m juli 80 % van de slachtoffers zijn gevonden. De maand maart leverde maar 7,6 % en de maanden augustus 6,7 %, september 5,7 % en oktober zelfs 0,0 % van de gevallen. De top drie onder de vogels vormden de Roodborst met 16 exemplaren (15,2 %), Fitis met 15 exemplaren (14,3 %), en Merel met 14 exemplaren (13,3 %). Alleen deze drie soorten leverden dus al 42,9 % van alle vogelslachtoffers op. In totaal zijn er 33 soorten gevonden. Het werkelijke aantal zal indirect veel hoger liggen. Niet alleen doordat er slachtoffers zijn gemist maar ook doordat de meeste slachtoffers zijn gevallen binnen het broedseizoen. Dit kan er op duiden dat er talloze nestjongen, of in opleiding zijnde vogels, - na het uitvliegen - zijn verhongerd. Dit blijft toch altijd weer een rare gedachte maar geen zeldzaam gebeuren.
Om het aantal verkeersslachtoffers in het onderzochte gebied drastisch te verminderen, zou het noodzakelijk zijn om de bestemming van twee wegen aan te passen. Het gaat hierbij om de Meesterlokstraat en de Fochteloërveenweg die voor een groot deel door natuurgebieden loopt. De Meesterlokstraat heeft een lengte van 2,5 km en leverde in totaal 34,5 %van het totale aantal slachtoffers op: Deze straat wordt veelvuldig gebruikt als sluiproute naar Assen. Hier zou de oplossing zijn om het stukje zandpad, met een lengte van een paar honderd meter, af te sluiten. Het gaat hier om een verbinding tussen de Lycklamavaart /Menneweg (Fryslân), naar de Jonkerswijk (Drenthe). Het onderzochte deel van de Fochteloërveenweg, met een lengte van 5 km loopt ook voor een groot deel door natuurterreinen (3250 meter). Vooral in dit deel vallen nogal wat slachtoffers (144). In totaal zijn hier 28,2 % van het totale aantal slachtoffers gevonden. Traject 03 heeft een lengte van 1950 meter en levert, net als de Meesterlokstraat, 0,07 slachtoffers per meter op. Ook deze weg wordt veelvuldig gebruikt als sluip- en toeristische route. De beste oplossing zal zijn om dit wegdeel door het Fochteloërveen af te sluiten. Als deze weg in de huidige vorm gehandhaafd blijft, zou het een optie zijn om de vegetatie van de bermen kort te houden en de bomenrij aan weerskanten van de weg te verwijderen. Ook binnen het veengebied is het van belang, dat de opslag van Berken in toom wordt gehouden. Hierdoor komt er meer zonneschijn aan de oostzijde van de weg, die nu al voor de middag in de schaduw valt. Door deze maatregelen hebben slangen voldoende zonmogelijkheden binnen het veengebied zelf en hebben dan geen reden om voor dit doel de weg over te steken. Alleen als de slangen op zoek gaan naar voedsel, zien ze reden genoeg om de weg over te steken naar de rijkere voedselgronden. Hier is namelijk een hogere prooidierstand aanwezig in de vorm van muizen. Een geluk hierbij is dat slangen maar een paar prooidieren per jaar nodig hebben om te kunnen leven.
Ook vogels zijn geholpen met deze maatregel en zouden weinig reden zien om voedsel te gaan zoeken op de grond aan de andere kant van de weg.
Op het deel van de Fochteloërveenweg die door het landbouwgebied gaat, vallen maar weinig slachtoffers. Ook de Compagnonsweg, over een lengte van 3.725 meter levert maar weinig slachtoffers (0,01 slachtoffer/meter). Voor deze twee wegdelen, is er dan ook geen noodzaak om maatregelen te nemen.
Janco Mulder
Meesterlokstraat22
8427 RD Ravenswoud