De heide is één van de belangrijkste leefgebieden voor amfibieën en reptielen in ons land. Dat ook de Dellebuursterheide een rijke herpetofauna kent, was ons in voorgaande jaren tijdens het inventariseren van insecten reeds opgevallen. Uit eigen waarnemingen, evenals uit mededelingen van herpetologen uit de omgeving, bleek dat een belangrijk deel van de in Noord-Nederland voorkomende soorten in het terrein kan (of kon) worden waargenomen. Systematisch onderzoek naar de herpetofauna van het gebied had evenwel nooit plaatsgevonden en een overzicht van het voorkomen van soorten en hun verspreiding ontbrak dan ook. Op grond van het feit dat veel van de Nederlandse reptielen en amfibieën sterk bedreigd worden, was een gericht onderzoek naar de situatie op de Dellebuursterheide zeker wenselijk.
In overleg met Hans van de Bogert van de Werkgroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) werd daarom besloten om in 1997 een algemene inventarisatie naar het voorkomen van amfibieën en reptielen uit te voeren. Een dergelijke startinventarisatie zou ondermeer een basis kunnen vormen voor het uitzetten van een monitoringroute in het kader van het landelijk Meetnet Reptielen (Smit & Zuiderwijk 1997). Als aanvulling op de inventarisatie is begin maart 1998 het archief van de WARF doorgenomen op waarnemingen van amfibieën en reptielen op de Dellebuursterheide. Het voorliggende rapport geeft dan ook een vrij volledig overzicht van wat tot op heden bekend is over de herpetofauna van de Dellebuursterheide.
Bij de inventarisatie is uitgegaan van de terreingrenzen zoals deze zijn aangegeven in het handboek met alle Friese natuurgebieden (Van der Ploeg 1993). Dit betekent dat zowel het oorspronkelijk heideterrein, de Hoorn en de Catspoele alsook de recente natuurontwikkelingsterreinen zijn geïnventariseerd. Opgemerkt moet worden dat de terreindelen bij de Catspoele relatief weinig aandacht hebben gehad.
Voor kikkers en padden werd uitsluitend de voortplantingshabitat in kaart gebracht. Dit gebeurde door het in het (vroege) voorjaar te inventariseren van roepende dieren. Daarom is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten groene kikkers. Salamanders werden opgespoord met behulp van een schepnet en door het gericht zoeken naar eitjes. Er is geen gebruik gemaakt van salamanderfuiken. Vooral de Kamsalamander is beter door middel van fuiken te inventariseren dan met een schepnet. Genoemde soort lijkt in Friesland niet voor te komen, maar is wel bekend van vlak over de provinciegrens in Drenthe (Bergmans & Zuiderwijk 1986).
Reptielen werden opgespoord door langzaam en oplettend door het terrein te lopen. Er werd zoveel mogelijk naar gestreefd dit te doen tijdens voor reptielen zo gunstig mogelijke weersomstandigheden (zonnig, niet te koud, maar zeker ook niet te warm). Terloopse waarnemingen tijdens insecteninventarisaties zijn eveneens genoteerd.
Algemeen
In 1997 werden op de Dellebuursterheide in totaal vijf soorten amfibieën en vier soorten reptielen waargenomen. Bij de Heikikker en de groene kikker zijn uitsluitend waarnemingen opgenomen die op voortplanting wijzen. In deze gevallen gaat het om roepende dieren eventueel gecombineerd met waarnemingen van eipakketten. Omdat voor de Ringslang het verspreidingsbeeld in 1997 sterk afweek van het patroon dat wij in voorgaande jaren aantroffen, zijn voor deze soort ook de gegevens uit 1995 en 1996 opgenomen.
In het navolgende worden de resultaten van de inventarisatie van 1997 nader besproken. Daarbij wordt tevens ingegaan op de in het WARF-archief aanwezige gegevens. De tijdens de inventarisatie verzamelde gegevens blijken in grote lijnen aan te sluiten op die in het WARF-archief. In dit archief ontbreken echter waarnemingen van de Kleine watersalamander, terwijl daarentegen wel enkele van de Gladde slang aanwezig zijn. Laatstgenoemde soort is bij de inventarisatie van 1997 door ons niet aangetroffen.
Amfibieën
Amfibieën zijn op de Dellebuursterheide in het algemeen in hogere aantallen aanwezig dan reptielen. De minst algemene soort is de Kleine watersalamander. Deze soort werd slechts op twee plekken aangetroffen, namelijk in de pingoruïne op de Hoorn en in een poeltje midden op de heide. Gezien de vangsten van meerdere juveniele dieren plantte de soort zich in beide wateren ook voort. Mogelijk zijn deze wateren iets minder zuur dan veel van de overige in de open terreindelen aanwezige wateren, hetgeen af te leiden valt uit de aanwezigheid van lisdodden. Deze plant is een relatief goede leemindicator en het voorkomen van leem wijst op enigszins gebufferde omstandigheden.
De Heikikker en de groene kikker, zijn in de voortplantingstijd de meest algemene amfibieën. De groene kikker heeft dan de ruimste verspreiding en is in het merendeel van de wateren aan te treffen. Het feit dat de groene Kikker ook op de Hoorn voorkomt, vormt een belangrijk verschil in de verspreiding ten opzichte van de Heikikker. Overigens werden beide soorten vaak in dezelfde wateren aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat het voorkomen in de tijd wel gescheiden is, omdat de voortplantingstijd van de Heikikker beduidend vroeger in het jaar ligt. In het WARF-archief wordt de groene kikker van meerdere terreindelen gemeld. Opmerkelijk is dat de soort in de periode 1968-1989, ondanks regelmatig terreinbezoek niet in de Catspoele werd waargenomen. De eerste melding van groene kikkers bij de Catspoele dateert uit 1994.
De Heikikker werd in de meeste heidevennen aangetroffen. Op enkele plaatsen werd het beschimmelen van de eitjes vastgesteld. Opmerkelijk was dat de soort ook roepend aanwezig was in recent gegraven laagtes (natuurontwikkeling). De laagtes waarin Heikikkers werden aangetroffen sluiten direct aan op reeds bestaande heidevennen. De indruk bestond dat de dieren in de vennen minder talrijk waren dan in de laagtes. Ondanks het feit dat de Heikikker op de Dellebuursterheide wel algemeen is, zijn er maar vier meldingen in het WARF-archief aanwezig. In de 80-er jaren wordt de soort gemeld van de schraalgraslandjes langs de Tjonger, in de 90-er jaren uit de omgeving van de Catspoele. In 1997 werd de soort op beide locaties gezien, waarbij alleen bij de Catspoele voortplanting werd vastgesteld.
Bruine kikker en Gewone pad zijn minder talrijk dan de hiervoor besproken twee soorten. Van de Bruine kikker werden geen roepende individuen gehoord. Wellicht is dit mede het gevolg van het feit dat we in het vroege voorjaar nauwelijks 's avonds geïnventariseerd hebben. Mogelijk plant de soort zich voort in de Catspoele waar eitjes gevonden werden van Bruine kikker en/of Heikikker. Van dit terreindeel zijn meldingen bekend van Bruine kikkerlarven (WARF-archief). Adulte dieren werden verspreid over het hele terrein gezien. De indruk bestond dat deze dieren pas in de loop van het seizoen in grotere aantallen de heide op kwamen. In feite tegengesteld aan de beweging van de Heikikker die juist pas na de voortplantingstijd buiten de heide werd aangetroffen. Ook uit het WARF-archief blijkt dat adulte Bruine kikkers vrij algemeen voorkomen.
De Gewone pad werd in kleine aantallen roepend waargenomen in sloten in de buurt van de Tjonger. Bovendien werden elders regelmatig niet-roepende dieren gevonden. Vooral in de bossen langs de Tjonger werd de soort relatief veel gezien. In het WARF-archief zijn van deze soort slechts drie meldingen aanwezig, onder meer van juveniele dieren bij de Catspoele.
Reptielen
Het meest algemene reptiel op de Dellebuursterheide is ongetwijfeld de Levendbarende hagedis. Deze soort werd in vrijwel alle terreindelen waargenomen met uitzondering van de meer gesloten bosdelen en de voedselrijkere graslanden (zoals aan de rand van de Hoorn). Vermeldenswaardig is dat de soort ook waargenomen werd in de recente natuurontwikkelingsgebieden direct ten oosten van de heide. Ook uit het WARF-archief blijkt dat de Levendbarende hagedis algemeen is: vanaf 1985 zijn 26 meldingen aanwezig. Meest spectaculaire waarneming van 1997 was de vondst van een Hazelworm (op 25 september) in het langs de Tjonger gelegen eikenbos. Dit bleek de derde waarneming op de Dellebuursterheide te zijn. In oktober van het voorgaande jaar is de Hazelworm tijdens een (Geaflecht) excursie gezien, terwijl de soort ook in 1984 eenmaal werd waargenomen (bij de Catspoele). Uit de directe omgeving zijn eveneens recente waarnemingen bekend, onder meer uit het Diaconieveen en de omgeving van de Grindweg (WARF-archief).
Voor het waarnemen van slangen was 1997 schijnbaar een slecht jaar. De Ringslang werd uitsluitend langs de sloot van het zuidelijke toegangspad gezien. Met name het ontbreken van waarnemingen in de schrale graslandjes langs de Tjonger was opvallend. In voorgaande jaren werd de soort juist regelmatig in deze graslandjes waargenomen. Hans van de Bogert deelde mee dat hij de indruk had dat dit jaar ook elders in Friesland relatief weinig Ringslangen gezien waren. Dat de Ringslang in Delleburen en omgeving niet zeldzaam is, blijkt ook uit het WARF-archief. Vanaf 1984 staan 41 meldingen geregistreerd: 16 daarvan komen van de Dellebuursterheide zelf waar de soort onder meer bij de Catspoele regelmatig werd waargenomen (6 maal).
Ook het aantal Adder-waarnemingen lag in 1997 niet hoog. In totaal werd 8 maal een exemplaar waargenomen (minimaal 5 verschillende individuen). In de helft van de gevallen betrof het jonge dieren. De waarnemingen komen alle uit de omgeving van de hoogveenkern en de ten westen daarvan gelegen natte laagte. Ook in het verleden werden hier door ons meerdere malen Adders waargenomen. Uit het WARF-archief blijkt dat de soort ook op andere plaatsen is aangetroffen. Er zijn waarnemingen bekend van de Hoorn en de Catspoele. Op de Catspoele werd de soort in verhouding veel gezien: 9 van de in totaal 23 meldingen (vanaf 1984) komen van dit deel van het terrein. Regelmatig wordt ook melding gemaakt van Adders langs het oude zuidelijke toegangspad naar de Dellebuursterheide dat iets westelijker lag dan het huidige toegangspad.
De Gladde slang is door ons in 1997, evenals in voorgaande jaren, niet waargenomen. 1997 was overigens ook geen goed jaar voor het waarnemen van Gladde slangen. Dit blijkt onder meer uit gegevens van het Fochtelooërveen waar jaarlijks op vaste routes wordt geteld (mond. med. de heer Klok, Natuurmonumenten). In 1997 zou op de Dellebuursterheide een (zwemmend) individu in de pingoruïne zijn waargenomen. Deze waarneming sluit aan op eerdere waarnemingen van de Dellebuursterheide (1984) en van het Diaconieveen (1981, 1987). Vooral de waarneming uit 1984 (van Grootenhuis) wordt als betrouwbaar aangemerkt. Opmerkingen in het WARF-archief suggereren bovendien dat er begin 70-er jaren een populatie Gladde slangen in het Diaconieveen aanwezig zou zijn. In die tijd zou een leraar excursies en lezingen hebben gegeven over de Gladde slang op het Diaconieveen. Daarbij maakte hij gebruik van beeldmateriaal in de vorm van dia's en films. De weduwe van deze leraar kon dit bij navraag echter niet bevestigen. Het leek haar een onwaarschijnlijk verhaal; haar man had echter wel incidenteel naar slangen gekeken.
Resultaten
De onderzoeksresultaten van 1997 bevestigen nog eens dat de Dellebuursterheide een voor de herpetofauna belangrijk gebied is. Er komen minimaal 9 soorten amfibieën en reptielen in het gebied voor. Vier van deze soorten staan op de Rode Lijst (Hom et al., 1996). Met het voorkomen van een tiende soort: de Gladde slang (eveneens een Rode Lijstsoort) moet rekening worden gehouden. Voor het komende jaar is dit een soort die extra aandacht verdient.
Achtergronden
De herpetologische rijkdom van de Dellebuursterheide hangt in belangrijke mate samen met de grote variatie die op verschillende niveaus in het terrein aanwezig is. Op de eerste plaats betreft dit de landschappelijke heterogeniteit die onder meer gepaard gaat met veel overgangssituaties. Vooral voor amfibieën is de aanwezigheid van veel ondiep en visvrij water van belang. Op de tweede plaats is de binnen de vegetaties aanwezige structuurvariatie belangrijk. Met name heidevegetaties waar open plekken worden afgewisseld met hoge en lagere heidepollen, zijn voor warmteminnende soorten van grote betekenis. Op de Dellebuursterheide zijn dergelijke plekken voornamelijk daar te vinden waar natte en drogere heide elkaar afwisselen, zoals rond de hoogveenkern.
Beheer en inrichting
Het beheer zal in het algemeen gericht moeten zijn op in het in stand houden, en waar mogelijk versterken van de binnen het gebied aanwezige variatie (zie boven). Waar heidebeheer noodzakelijk is zal men moeten kiezen voor zo kleinschalig mogelijke ingrepen. Grootschalig plaggen, maaien en branden van heideterreinen is uit den boze. De huidige begrazing dient kritisch gevolgd te worden. Begrazing wordt in het algemeen als een minder gunstige beheersvorm gezien voor de Gladde slang terwijl de effecten op Adder en Levendbarende hagedis sterk afhangen van de begrazingsdruk (Stumpel & Siepel, 1993). Op dit moment vormt begrazing waarschijnlijk geen bedreiging voor de aanwezige herpetofauna, daar deze zich vooral concentreert op de meer voedselrijke terreindelen (eigen waarnemingen).
Voor de Ringslang kan de aanleg van broeihopen meer mogelijkheden bieden voor het afzetten van eieren (Van de Bogert, zj.). De aanleg kan zowel in de vochtige graslanden gebeuren alsook in de bossen. Daarbij moet gelet worden op de aanwezigheid van dekking in de vorm van bijvoorbeeld struiken, zodat de Ringslang de broeihopen ongestoord kan bereiken. De hopen mogen niet in de volle zon liggen.
Ten aanzien van de bossen dient intensief bosbeheer achterwege te blijven. Het ontstaan van gevarieerde en gestructureerde bosranden en zoomvegetaties moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden.
Inrichtingsmaatregelen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud van de aanwezige herpetofauna. De maatregelen zullen onder meer gericht moeten zijn op het tegengaan van verdroging. Onderzoek zal moeten uitwijzen op welke wijze verdroging op de Dellebuursterheide het best bestreden kan worden.
Ook de bestrijding van versnippering verdient bijzondere aandacht. Het herstellen van de uitwisseling tussen de rond en op de Dellebuursterheide aanwezige deelpopulaties van amfibieën- en reptielensoorten kan de overlevingskansen van de populatie als geheel (de metapopulatie) sterk verhogen (zie voor achtergrondinformatie o.a.: Opdam & Hengeveld, 1990). Met name het opheffen
van barrières tussen de Dellebuursterheide en het Diaconieveen zou een bijzonder belangrijke versterking van de positie van de aanwezige amfibieën- en reptielenpopulaties kunnen betekenen.
Maatregelen waar dan aan gedacht moet worden zijn het uit gebruik nemen van de Albadalaan en het herinrichten van de nu nog landbouwgronden.
Literatuur:
Bergmans, W. & A. Zuiderwijk (1986). Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetologische verslag. Uitgave nr. 39 van de Bibliotheek van de KNNV. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Hoogwoud.
Bogert, H. van de (zj.). Handleiding voor het opzetten van eilegplaatsen (broeihopen) voor Ringslangen. Aktie 'Help de Ringslang'. Uitgave Drents Dobben Overleg Assen.
Hom C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Cremers & H.J.R Lenden (19%). Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC Natuurbeheer m. 25. Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer, Wageningen.
Opdam, P. & R Hengeveld (1990). Effecten op planten- en dierpopulaties. In: De versnippering van het Nederlandse landschap, onderzoeksprogrammering vanuit zes disciplinaire benaderingen, Publicatie RMNO nr. 45. Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek.
Ploeg D.T.E. van der (1993). Door It Fryske Gea, handboek met alle natuurgebieden. Uitgave It Fryske Gea Olterterp.
Smit, G.F.J. & A. Zuiderwijk (1997). Handleiding voor Monitoring van Reptielen in Nederland. Tweede, herziene druk. RAVON / CBS. Samenwerkende organisaties Stichting Reptielen- Amfibieën- en Vissen Onderzoek Nederland werkgroep. Monitoring / Centraal Bureau voor de Statistiek.
Stumpel, A.H.P. & H. Siepel (1993). Naar een meetnet voor reptielen en amfibieën. IBN-rapport 033. Instituut voor Bos en Natuuronderzoek Wageningen.
WARF.archief.
Dankwoord
Op deze plaats willen wij Hans van de Bogert bijzonder bedanken. Zijn enthousiasme heeft mede de aanzet gegeven tot dit onderzoek. Bovendien heeft hij op ons verzoek het nodige speurwerk in het WARF-archief verricht.